Justus van Effen

Invloedrijk opinievormer
Utrecht, 21 februari 1684 - 's-Hertogenbosch, 18 september 1735

Voordat Justus van Effen beroemd werd met zijn tijdschrift Hollandsche Spectator schreef hij vier spectators in het Frans. Met de eerste, Le Misantrope (1711), introduceerde hij het verschijnsel spectator, afkomstig uit Engeland, op het vasteland. De laatste heette Le Nouveau Spectateur François (1725-1726) en daarin publiceerde Van Effen een van zijn mooiste verhalen, ‘Lettre d’un homme d’âge’ (1725), in 1742 vertaald als ‘Brief van een’ bejaarden man’. Het is de bekentenis van een burgerjongen die beseft dat zijn ambitie om te worden opgenomen in adellijke kringen tot mislukken is gedoemd. In zekere zin weerspiegelt dit verhaal Van Effen zelf. Hij probeerde jarenlang hogerop te komen. In plaats daarvan moest hij schrijven, vertalen of zich verhuren als privéleraar of privésecretaris in adellijke kringen, om zichzelf in leven te houden. Pas op late leeftijd promoveerde hij in de rechten.

Personages met psychologische diepgang

Bijzonder van ‘Brief van een’ bejaarden man’ is de grote psychologische diepgang van het verhaal. Meestal zijn romanpersonages uit dezelfde periode minder goed uitgewerkt, het zijn meer types. Van Effens hoofdpersoon echter doet niets anders dan zichzelf analyseren:

Op één dag speelde ik vaak drie rollen: die van bel-esprit, saletjonker en van vechtersbaas. Dat ging zo ver dat ik nog vóór mijn achttiende verjaardag al tweeduizend gedachten in proza en poëzie had geproduceerd, zes maîtresses had versleten en meer dan tienmaal mijn degen getrokken – alles met meer geluk dan wijsheid.

Satirisch proza om misstanden aan de kaak te stellen

Van Effen had een goede leerschool in het schrijven gehad, doordat hij al op jonge leeftijd werk van topauteurs als Swift, Mandeville en Defoe, geduchte stilisten en satirici, vanuit het Engels naar het Frans vertaalde. Dat ook het Nederlandstalige publiek gevoelig was voor goed geschreven satirisch proza kreeg Van Effen laat door. Pas op zijn zesenveertigste begon hij te publiceren in het Nederlands. Toen startte hij het weekblad De Hollandsche Spectator (1731-1735), een tijdschrift dat verscheen in een oplage van rond de 2000 exemplaren en dat bij talloze boekhandels door het hele land verkrijgbaar was. Het maakte hem op slag beroemd. In totaal schreef Van Effen (die af en toe hulp kreeg van een aantal vaste medewerkers), tot aan zijn dood, 360 nummers, in een ironisch, uitermate leesbaar proza. Hij werd een van de belangrijkste opinievormers van het land. Elke misstand, elke Nederlandse ondeugd stelde hij aan de kaak. In nummer 162 publiceerde de schrijver een ingezonden brief over een gevoelig onderwerp dat de hele eeuw door leidde tot heftige discussies, het begraven in de kerk:

Mijns inziens is geen enkele plaats zo ongeschikt voor het begraven van lijken als de kerk, waar alleen godsdienstoefeningen gehouden moeten worden. Wat voor een relatie hebben de doden met de levenden? Wat maakt het hun nu uit, die toch niet meer zijn of voelen, waar ze rusten? Ziet men niet dagelijks met wat voor een vuile stank dat verrotte stof (want wat is een dood mens anders) onze kerken vult, waardoor de levenden niet alleen worden afgeleid maar soms ook ziek en onwel worden? Men zou immers heel goed, net als de oude joden en Romeinen, onze doden buiten de kerken kunnen brengen, of zelfs buiten de steden, en ze hier of daar op een afgezonderde plaats begraven.

Van Effen streeft naar een beter Nederland

In de 18e eeuw dromen veel mensen van rijkdom en betere werelden, maar schrijver Justus van Effen vindt dat iedereen eerst kritisch naar zichzelf moet kijken. Met diezelfde kritische blik kijkt Van Effen nu naar héél Nederland. Waarom zou men geen vreemde woorden mogen gebruiken in het Nederlands? Je jaagt buitenlanders toch ook niet weg?

 

Justus van Effen: 'Thysbuurs os' in De Hollandsche Spectator (8 december 1732)

In dit filmpje wordt het verhaal 'Thysbuurs os' getoond en voorgelezen.