Literatuur als wapen

Partijstrijd en censuur in de Franse tijd

In roerige tijden wordt literatuur gebruikt als uitlaatklep. In de late achttiende en de vroege negentiende eeuw was literatuur niet vrijblijvend, maar een manier om partij te kiezen tussen de patriotten en orangisten. In de Franse tijd gebruikten schrijvers tijdschriften en pamfletten om hun opvattingen uit te dragen. Aan het einde van de Franse bezetting was er een strenge censuur.

Verwarring

In het laatste kwart van de achttiende eeuw waren de Nederlanders in verwarring. De Verlichting had de mensen verdeeld. Grofweg waren er twee groepen. Enerzijds waren er de mensen die vernieuwing wilden in de politiek en in de maatschappij. Ze wilden meer macht voor het volk en ze waren tegen de stadhouder. Want de stadhouder gedroeg zich als een soort koning en helemaal niet als de president van een democratische republiek. Zij werden de patriotten of, met een scheldnaam, de kezen genoemd. Aan de andere kant waren er de Orangisten, die de stadhouder zagen als een symbool van de onafhankelijkheid van Nederland. Als nazaat van de dappere Willem van Oranje hoorde hij er gewoon bij. Zij wilden geen `vrijheid, gelijkheid en broederschap’, maar meenden dat het politieke gezag in handen van de stadhouder en de regenten moest blijven. In allerlei tijdschriftjes bestookten de twee partijen elkaar met spotgedichten en karikaturen. Maar de twee vaderlandse partijen waren niet onafhankelijk. De patriotten werden gesteund door de Fransen, de Orangisten door de Pruisen en de Engelsen, en die stonden op voet van oorlog met elkaar.

Bataven

Toen de negentiende eeuw begon, was de situatie in het voordeel van de patriotten veranderd. Met hulp van Franse troepen hadden de patriotten in 1795 de regering overgenomen en ze stichtten de Bataafsche Republiek. De stadhouder nam de benen naar Engeland. Maar de Fransen bleken vooral op eigen voordeel uit te zijn geweest, en ze gebruikten de Republiek om het Franse rijk nog machtiger te maken. Pieter van Woensel was een schrijver die eerst voor de Fransen was geweest, maar al snel van die sympathie terugkwam. Hij vergeleek in zijn tijdschrift De lantaarn van 1800 de Franse invasie met het Paard van Troje. De Bataven meenden iets moois binnengehaald te hebben, maar het Paard bleek zo overheersend als een pauw en zo vals als een slang te zijn:

Het Trojaansche Paerd, waarover ik u onderhoud (in kennisse zijt gij 'er reeds lang mede gebragt tot uw groot profijt!) is gebooren uit 't huwelijk van een paauw met een slang.
Weg ! weg! zult gij zeggen, met zulke spookjes. Een ogenblik, en gij zult mij bijval geeven.
Ik behoorde evenwel vooraf te laaten gaan, dat de hoedanigheeden van den vader en moeder mijns helds, in zo gelijke maaten, geämalgameerd zijn in zijne compositie, dat het eene onmoogelijkheid is, te bestemmen, wie van beiden het meeste aandeel in deeze fabriek gehad heeft.
Om nu zijne bovengezegde afkomst te staaven, zo dient, dat men dit Paerd meest hier ter stede ziet gaan of loopen op zijn achterste pooten, met de borst hoog opgeheeven, met een groote vederbos, een bonte pluimagie, op den kop. Ook zijn tred, die staatig en hoogmoedig is, verraadt zijn oorsprong: zijnde hij even als de Paauwen ongewoon, voor iemand te wijken.
Wederom als de occasie het zo presenteert, weet dit beestje zich zeer klein te maaken, 't trekt zijne pootjes in, en plakt zich vlak tegen de aarde in eene kruipende gestalte; houdt zich in schijn stil, maar legt eigenlijk op de loer, neemt even als de helft van zijne familie een sprong, en zit u op 't lijf.

In 1810 werd het nog erger. Nederland was toen niet meer onafhankelijk maar werd een provincie van Frankrijk, onder bewind van keizer Napoleon. Wie nu nog achter Frankrijk stond, was een collaborateur met de bezetter. De oude Orangisten en patriotten werden nu samen strijders voor de vrijheid. Zij schreven gedichten tegen Napoleon en voor de Nederlandse onafhankelijkheid.

Censuur

In de tijd van de Franse bezetting, die duurde van 1810 tot eind 1813, was er een strenge censuur. Nog maar weinig kranten en tijdschriften mochten gedrukt worden. Een inspecteur las eerst elk boek voordat het uitgegeven mocht worden. Er waren auteurs die moeilijkheden kregen. De bekendste daarvan is J.F. Helmers. Hij schreef De Hollandsche natie, een lang gedicht over de geschiedenis van het vaderland. Het was eigenlijk een soort verzetspoëzie, want door te wijzen op het onafhankelijke Nederland van vroeger oefende Helmers kritiek uit op de Franse overheersing. Hij laat twee Germaanse barden zingen:

Dat hij verga, die, diep verbasterd,
Den vaderlandschen grond miskent,
Den grond van zijn geboorte lastert,
En ’t heilig graf der Vadren schendt!
Hij leev’, maar leve een slaaf der slaven!
Zijn rif, verworpen, onbegraven,
Zij ’t aas, waarop ’t gevogelt’ brast!
Zijn naam zij elk een vloek in de ooren,
En ’t kroost, den onverlaat geboren,
Zij eeuwig met dien vloek belast!

De censor-inspecteur haalde er een paar honderd regels uit, bijvoorbeeld deze:

’t Land wordt gezuiverd van het ongediert’!

Ook moesten er bij sommige regels toelichtingen gedrukt worden. In een bepaald gedeelte komt de zeventiende-eeuwse auteur Joost van den Vondel aan het woord. Hij voorspelt dat het Nederland in de toekomst beter zal gaan. Daarbij moest de uitgever een noot zetten, waarin stond dat het sinds de Franse tijd al veel beter gaat met `het Vaderland’. Toen het boek eenmaal gedrukt was, werd het de autoriteiten duidelijk dat het boek nog veel anti-Franser was dan de censor gezien had. Er kwam een arrestatiebevel voor Helmers. Het verhaal gaat dat politieagenten naar zijn woning in Amsterdam gestuurd werden. Met veel geraas traden zij naar binnen, waar zij opgewacht werden door Helmers’ zwager, de dichter Cornelis Loots. Hij wees hun met een breed gebaar naar de bedstee: `Ziedaar uw gevangene ...’ Helmers was die nacht overleden.