Proeve van taal- en dichtkunde in vrijmoedige aanmerkingen op Vondels vertaalde herscheppingen van Ovidius

Balthasar Huydecoper, 1730

Een van de hoogtepunten van de zeventiende-eeuwse Nederlandse literatuur is de vertaling die Vondel in de laatste jaren van zijn leven maakte van de Metamorfosen van Ovidius. Het werk verscheen in 1671 onder de titel Herscheppinge van P. Ovidius Naso. Zestig jaar later had dit werk nog altijd zoveel aanzien dat de dichter en taalkundige Balthasar Huydecoper (1695-1778) het werk als uitgangspunt nam voor zijn beschouwingen over de Nederlandse taal. Bladzijde voor bladzijde voorzag hij Vondels vertaling van commentaar.

Citaten

De volgende fragmenten zijn genomen uit diverse hoofdstukken. De woorden in hoofdletters zijn de citaten die Huydecoper overneemt uit Vondels Herscheppingen. Daarna volgen zijn opmerkingen.

Eerste boek, vers 207. HET AERTSHEMELSCH HOOFTPALAIS) als er in al de werken van Vondel één plaats is die men winderig kan noemen dan is het deze.

Tweede boek, vers 791. DAT HEM DE LAUWERKRANS EN PEN ONTVIEL, EN LIER) Pen, in het Latijn plectrum, is dat werktuig waarmee men de snaren van de lier of citer tokkelde of aansloeg om haar een geluid naar de kunst te doen geven. L. Smids noemt het veertje of pennetje of slagpennetje. Valentyn vertaalt het hier met cier, waarvan ik niet weet wat het is, elders door kam. Maar pen, zoals Vondel zegt, en niet pennetje, wat op deze plaats een beetje kinderachtig zou zijn geweest, vind ik zeer toepasselijk.

Tweede boek, vers 812. HEELZAEM KRUIT) dat is kruid dat de macht heeft om te helen of genezen: zoals een voedzaame spijs, een leerzaam voorbeeld, enz. Normaal zegt men, net als ook onze dichter meestal heilzaam voor alles wat nuttig en dienstig is. Heelzaam heb ik nergens anders gevonden dan hier, waar het goed is gebruikt.

Derde boek, vers 670. BOOMGODINNEN) in het Latijn, Naïdes: moet zijn: stroomgodinnen.

Zesde boek, vers 238. MET GODEN ZAT TEN DISCH) hoewel de Romeinen niet aan tafel zaten maar lagen, gebruiken niettemin dichters de woorden zitten en leggen hier door elkaar (onverschillig).

Tiende boek, vers 128. VAN BOOM NOCH BOSCH BEDEKT) de volgorde van deze woorden is niet goed. Vondel had moeten schrijven, en als hij er acht op had geslagen had hij hier geschreven, van bos noch boom bedekt. Waar men het mindere uitsluit, kan het meerdere zeker niet wezen. En als hij heeft gezegd dat er geen boom is, dan begrijpt u ten eerste dat er geen bos kan zijn. Maar waar daarentegen geen bos is, daar kan wel een boom zijn, zodat in deze woorden, boom wel op bos, maar bos absoluut niet op boom mag volgen. Deze aanmerking is belangrijker dan velen misschien zullen denken.

Dertiende boek, vers 456. OM ZYNE DROEFHEIT --- TE LENIGEN) lenigen is vermurwen, verzachten of zacht maken. Het is geen woord van Duitse oorsprong, maar afgeleid van het Latijnse lenire. Wij hebben het tot nu toe bij geen enkele oude, zelfs bij Plantijn of Kiliaen, niet gevonden: maar het klinkt zacht en legt daarom niet onaangenaam de nadruk op de betekenis. Wij zijn zo streng niet, of we mogen wel een enkele vreemde bloem, voornamelijk die met een liefelijke geur, in onze vaderlandse tuin dulden; hoewel we er ook naar streven om er niet alleen het schadelijke onkruid, maar ook de reukloze veldbloemen uit te rooien.

Het lijkt vrij brutaal om het werk van de grootste dichter die Nederland had gekend op deze manier te bekritiseren. Huydecoper zelf zag dat anders. In zijn ogen was opbouwende kritiek de enige manier om inzicht te krijgen in de Nederlandse taal en om verder te komen op het gebied van de taalkunde. Juist omdat de regels van de taal nog niet vast stonden en er nog geen standaardtaal was, was de manier waarop hij Vondel becommentarieerde, door middel van duidelijke en controleerbare argumenten, een manier om vooruitgang te boeken.

Middelnederlands

Eigenlijk vond Huydecoper het Middelnederlands het meest zuivere Nederlands, omdat die taal nog niet was besmet met leenwoorden uit vreemde talen. Ook Vondel was wat dat betreft niet vrij te spreken van buitenlandse invloed. Maar, schreef Huydecoper optimistisch, ‘laten we gezamenlijk overwegen wat VONDEL goed, wat hij fout deed; het eerste navolgen, het tweede verbeteren’. Huydecoper bleef de rest van zijn leven sleutelen aan zijn Proeve. Na zijn dood verscheen daarom een bijgewerkte uitgave.

De invloed van het werk is enorm geweest. Huydecoper gold in alle literaire genootschappen als autoriteit en het soort kritiek dat hij had geleverd was de hele achttiende eeuw lang normgevend.