Saul

G. van Nieuwelandt , 1617

De schilder, tekenaar en schrijver Guilliam (Willem) van Nieuwelandt woonde onder andere in Antwerpen en Amsterdam. In Antwerpen werd hij beroemd om zijn spectaculaire toneelopvoeringen bij de rederijkerskamer De Olijftak. Van Nieuwelandt volgde in zijn tragedies de nieuwste toneelmode van het Senecaanse horrordrama. Maar hij ging verder dan het vertellen over de gruwelen, hij liet ze ook op het toneel zien.

Tegenstelling

In de tragedie Saul (1617) dramatiseerde Van Nieuwelandt een beroemd bijbelverhaal uit het Oude Testament: de strijd tussen koning Saul en David (1 Samuël 18:10 – 2 Samuël 1:27). David is een herdersjongen, maar zal volgens de voorspelling van de profeet Samuël eens koning worden. De haatdragende Saul stelt alles in het werk om David te doden, zonder succes. Saul is echter koppig en wil niet van zijn plannen afstappen. Hij gold als een voorbeeld van ongehoorzaamheid aan God.

De tegenstelling tussen de trouwe, eerlijke en godvruchtige David en de egoïstische en wrede Saul was voor een tragedie ideaal: zo kon een goede persoon tegenover een slechte staan. Van Nieuwelandt besteedt veel aandacht aan de tegenstelling en gebruikt ook allerlei middelen om horror-effecten te creëren. Dit was in de Senecaanse tragedie gebruikelijk want men rekende op het effect van het kijken naar en horen over gruwelijke gebeurtenissen. Dat gaf de les dat je je zo niet moest gedragen extra overtuigingskracht.

Spektakel

Een goed voorbeeld van ijzingwekkend spektakel is de scène waarin Saul hulp zoekt bij een oude tovenares (de Pythonissa) om meer over de toekomst te weten te komen. Dat hij de zwarte magie opzoekt, geeft natuurlijk al aan hoe verkeerd hij handelt. Bovendien heeft hij de vrouw in kwestie eerst laten verbannen en haar toverkunst verboden. Maar hij is ten einde raad want hij slaagt er maar niet in om David uit de weg te ruimen. De enige die misschien kan helpen is de profeet Samuël, die immers de voorspelling van Davids koningschap deed. Dat Samuël al dood is, houdt Saul niet tegen: dan hem maar terugroepen naar de aarde.

Saul verkleedt zich zodat hij onherkenbaar is en gaat ’s nachts met zijn knecht Pashur naar het afgelegen Endor. De donkere, zware lucht en de stank kondigen aan dat ze bij het hol van de toverkol aangekomen zijn. De spanning stijgt als Saul Pashur opdracht geeft om haar te roepen. Dan klinkt er een geheimzinnige stem:

Saul
Gaat, roept het wijf tot mij, terwijlen dat ik wacht.
Echo
Wacht.
Saul
Wat zegt gij, wie ben ik, dat gij mij niet en acht?
Wacht, hoe wacht, wie wachten, hoe zult gij mij bevelen?
Pashur
Nee, heer, ’t is in het hol, de holligheid doet spelen,
den weerklank van onz’ stem, want ik en ben het niet.
Echo
Niet.
Saul
’t Zal Pythonissa zijn die onzen raad bespiedt.
Treedt nader, vraag ’t haar, spot zij, ’t zal op haar keren.
Echo
Eren.
Saul
Eren ’t is ver van daar, maar ik zal ’t u verleren.
Haast u, ziet of zij ’t is, is zij ’t, met haar komt hier.
Echo
Komt hier.
Pashur
Hier ben ik; wie zijt gij die maakt al dezen tier?
Vertoont u in het licht, laat zien oft wij u zoeken.
Echo
Zoeken.
Saul
Wij zoeken evenzeer, ja schier dat wij ’t vervloeken
indien de zoeker vindt, zo doet men ons onrecht.
Echo
Recht.
Saul
Waarom recht, wien zijn wij, dat gij ons acht zo slecht!
Komt boven oft wijst mij den weg om daar te komen,
beroemde stoutheid wordt door eenzaamheid benomen.
Ik hoor voeten, gerucht. Zijt gij ’t Pythonissa?
Echo
Ja.

Voorspelling

Zo’n echo-scène was een geliefd dramatisch middel: de ‘antwoorden’ van de echo zorgen voor verschuiving of omdraaiing van de betekenis van de vorige zin. Dat wekt de lach op. Pashur begrijpt wat er gebeurt, maar Saul wordt steeds kwader, snauwt bevelen en bewijst zo nog eens dat hij niet voor rede vatbaar is. Van Nieuwelandt imiteerde hier een beroemde scène uit Hoofts Geeraerdt van Velsen (1613), een stuk dat hij goed kende.

Daar komt de Pythonissa dan, uit de hel, zoals Pashur zegt: alles schudt en beeft, de maan gaat schuil achter de dikke rookwolken van het vuur in het hol. Saul weet haar zover te krijgen dat ze de dode Samuël oproept. Die voorspelt dat God het land aan David zal geven, omdat Saul God ontrouw is geworden en meer op zijn eigenbelang let dan op zijn beschermende taak als vorst. Morgen al zullen Saul en zijn zonen sterven. Dat is zelfs voor de harde Saul te veel: hij valt flauw. De volgende dag voltrekken de zaken zich zoals voorspeld: Saul sneuvelt en David wordt koning. De tegenstelling tussen de wreedheid en beschaafdheid van de twee blijkt nog eens als David oprecht rouwt om zijn doodsvijand, zoals ook in de Bijbel staat.