Toneel in de middeleeuwen

Op een tafel, wagen of kerkhof
Herzien door werkgroep Remco Sleiderink

Als er iets te vieren was in de stad, dan was er toneel. Was er een kermis? Toneel. Was er een religieuze optocht? Toneel. Kwam de vorst naar de stad? Toneel! En zeker in dat laatste geval moest er een kwalitatief stuk getoond worden, want de vorst in kwestie moest natuurlijk zien hoe veel werk zijn onderdanen speciaal voor hem verzet hadden.

Acteurs en actrices

Heel veel mensen speelden toneel in de middeleeuwen. Het gaat daarbij meestal over leden van allerhande groeperingen in de stad, van gilden en verenigingen tot religieuze broederschappen en zelfs de schutters. De kans was ook heel groot dat het publiek zelf bij de toneelopvoeringen betrokken werd, vooral bij straattheater. Er zijn dan ook meerdere voorbeelden bekend van een personage dat de vierde wand doorbreekt.

Naast de amateurspelers in de stad zelf, waren er ook rondtrekkende toneelgezelschappen. Die bestonden uit voltijdse en professionele acteurs en actrices. Er zaten namelijk ook vrouwen in die gezelschappen. Die groepen waren overigens vaak niet zo groot: het kwam regelmatig voor dat het om slechts twee of drie mensen ging. En daar moest dan uiteraard rekening mee gehouden worden in de toneelstukken, die speelbaar moesten zijn voor kleinere gezelschappen. Het is daarom opvallend dat er bij bijvoorbeeld Lanseloet van Denemerken nooit meer dan twee personages tegelijk zichtbaar zijn. Op die manier kon één acteur via de magie van costumering en stemverbuigingen meerdere rollen voor zijn of haar rekening nemen.

Opvoering

Vandaag de dag hangt toneel meestal vast aan bepaalde zaken als een zaal en een podium. Dat was vroeger helemaal niet het geval. Toneel kon overal en nergens plaatsvinden. Het kon gebeuren dat er ineens iemand op een tafel sprong en een eenmanstoneel begon op te voeren, en het kon zijn dat er een heuse veldslag werd nagespeeld op het kerkhof. Dat was overigens niet zo raar als het nu zou zijn, omdat het kerkhof een van de weinige open ruimtes van enig formaat binnen de stadsmuren was. Het kwam dus regelmatig voor dat er voorstellingen of andere zaken waar veel mensen bij aanwezig waren op het kerkhof werden georganiseerd.

Naast tafels en graven waren ook wagens een plek waar regelmatig toneel werd gespeeld. In (al dan niet religieuze) optochten werden hele toneelvoorstellingen gegeven op één of meerdere van de wagens in de stoet. Die toneelvoorstellingen waren dan ook vaak religieus van aard, al kwam er na verloop van tijd ook steeds meer wereldlijk toneel bij. Op zich is dat vanuit ons modern oogpunt vrij uitzonderlijk, wij maken een veel scherper onderscheid tussen het religieuze en het wereldlijke, maar dat was het voor de middeleeuwse mensen veel minder. Gods bedoelingen zijn immers toch in alles en iedereen te allen tijde af te lezen?

Het toneel bij die optochten was overigens niet beperkt tot de wagenspelen: overal was toneel terug te vinden. Dat gaat van mensen die naast de stoet meeliepen om op die manier elke keer dezelfde scene op te voeren, tot hele podia die naast de stoet waren opgetrokken. En na afloop van de optocht was er meestal ook een voorstelling op de markt. Toneel hoefde ook helemaal niet zo lang te duren in de middeleeuwen. Zeker de dramatische monoloog hoefde niet langer te duren dan enkele minuten. Het ging daarbij om instanttheater, waarbij een acteur of actrice kort een monoloog voordraagt en daarna weer uit de spreekwoordelijke schijnwerper verdwijnt. Dramatische monologen waren vaak grappig bedoeld, al voldoen ze in veel gevallen niet aan de moderne maatstaven voor humor. Een voorbeeld is Ene boerde, dat er voornamelijk uit bestaat dat een vrouw een (gedeeltelijk) volle pispot naar het hoofd van een man slingert. Ze mist.

Audio file
Fragment voorgelezen door: Ed van der Vlist

Ene boerde

Ic quam gegaen met liste 
Daer ic mijn suete lief wiste. 
Ic sprac: ‘Lief, waer biste? 
Waet maecste, cacste of piste?’
‘Nenic, ic sitte hier bachten een kiste, 
Ende rape eyeren uut enen niste; 
Mijn hant hebbic beslabd met giste, 
Daer ic ene tonne biers omme quiste.’ 
Si nam enen pot, daer si in piste,
Ende werp na mijn hoet, maer si miste. 
En waest niet goede boerde, ic bidtste, 
Dat ic soe wel quam uten twiste? 
Noch haddic liever dat si miste, 
Dan si mijn oghen uut piste:
Het sijn vele goeder boerden diese wiste.

Een verhaal

Ik kwam lustig naar waar ik wist dat mijn lief was. Ik sprak: “Lief, waar ben je? Wat doe je, een grote of een kleine boodschap?” “Nee, ik zit hier achter een kist en raap eieren uit een nest; ik heb gist op mijn hand gemorst, omdat ik een vat bier omver heb gestoten.” Ze nam een pot, waar ze in plaste, en wierp hem naar mijn hoofd, maar ze miste. Was dit nu geen goed verhaal, vraag ik u, dat ik zo goed uit die ruzie kwam? Toch had ik liever dat ze miste dan dat ze mijn ogen uitplaste: het zijn veel goede verhalen die ze kende.

Overlevering

We weten dat er in de middeleeuwen veel toneel werd gespeeld. In de stadsrekeningen, de verantwoording voor alle uitgaven van de stad, zien we talrijke meldingen over hoe “de gezellen van den spele een spel speelden”. In veel gevallen staat er dan ook nog meer informatie bij – plaats, datum, aanleiding of de titel van het toneelstuk – maar het komt even vaak voor dat we niet meer te weten komen dan dat er ergens in het jaar een toneelvoorstelling is geweest. Maar, zou je dan denken, kunnen we dan niet gewoon kijken naar de toneelteksten zelf, en zo te weten komen welke toneelstukken allemaal gespeeld werden?

Helaas werkt het zo niet. De meeste toneelstukken werden namelijk niet opgeschreven, maar waren voornamelijk op improvisatie gebaseerd. In sommige gevallen werd één rol wel opgeschreven, of een beknopte samenvatting van het plot, maar daar hield het in veruit de meeste gevallen op. En eigenlijk is dat ook wel logisch. Als je niet zeker bent van wanneer (en of) je een stuk nog een keer kan opvoeren, waarom zou je het dan opschrijven? Zeker als je weet dat er geen echte opslagplaats voor was, is het begrijpelijk dat er maar heel weinig werd neergeschreven. Ook zouden toneelgezelschappen hun eigen markt ondermijnen door hun stukken op te schrijven. Ze verdienden hun brood namelijk doordat er mensen kwamen kijken naar hun voorstellingen. Als de tekst al in omloop was, was de kans op een groot publiek veel kleiner: wie gaat er nu kijken naar een toneelstuk waarvan ze de tekst en het plot al kennen?

Dat is overigens een van de redenen dat het handschrift-Van Hulthem zo belangrijk is. In dat verzamelhandschrift zijn namelijk vier serieuze toneelstukken (De abele spelen) en zes kluchten volledig opgeschreven. Dat er in principe niet veel toneel opgeschreven werd, is eigenlijk logisch. Waarom iemand dan toch tien volledige spelen heeft neergeschreven, weten we niet precies. Maar het geeft ons wel een hele schat aan informatie over hoe middeleeuwse toneeluitvoeringen in hun werk gingen, en is dus erg kostbaar voor de Nederlandstalige literatuurgeschiedenis.

MOOC: Toneel in de middeleeuwen

Het handschrift-Van Hulthem is een belangrijke bron, waaruit veel afgeleid kan worden over hoe middeleeuws toneel in zijn werk ging. Daarenboven is het opvallend dat er volledige toneelstukken in zijn opgenomen. 

Vlogboek: middeleeuws toneel

In deze video bespreekt Jörgen Esmoreit, Lippijn, De bliscappen van Maria, Rederijkers, Anna Bijns en Elckerlijc.